Het afgelopen decennium heeft een steile groei gezien van hernieuwbare energieproductie. In de eerste helft van 2023 was volgens het CBS al 46% van de totale elektriciteitsproductie hernieuwbaar opgewekt. Terwijl deze trend zich zal doorzetten, moet ook de volgende stap in de energietransitie gezet worden. Voor elektriciteit is dat de opslag daarvan. Wind- en zonne-energieproductie en het verbruik vallen namelijk niet altijd samen. Om de periode tussen productie en verbruik te overbruggen, is de grootschalige ontwikkeling van batterijprojecten noodzakelijk. Om die grootschalige ontwikkeling te faciliteren, moeten echter nog wel enkele obstakels worden weggenomen  

Belemmeringen voor batterijprojecten

Een van die obstakels betreft de gereguleerde transporttarieven die in rekening worden gebracht bij het laden van een batterij. Onder de huidige tariefregulering worden namelijk alle transportafhankelijke transporttarieven toegerekend aan verbruik, waarmee productie c.q. invoeden op het net volledig wordt ontzien. Deze transporttarieven maken dat een business case voor batterijen lastig rond te krijgen is. Een andere praktische belemmering is de beperkt beschikbare transportcapaciteit op het elektriciteitsnet. Hoewel een batterij doorgaans piekbelasting op het net zal verlagen, is dat geen gegeven. Zo is het bijvoorbeeld ook mogelijk dat batterijen worden ingezet om balansdiensten aan TenneT aan te bieden, of om het eigen aansluitingenportfolio passief te balanceren. Het is dus ook goed mogelijk dat dergelijke inzet van batterijen incidenteel de piekbelasting op het net verhoogt.

Een gedeeltelijke oplossing voor de transporttarieven en de beperkt beschikbare transportcapaciteit kan worden gevonden in het delen van een aansluiting met een bestaand wind- of zonnepark (“cable poolen”). Indien een aansluiting kan worden gedeeld met een wind- of zonnepark, kan de batterij (mede)gebruik maken van de reeds door dat wind- of zonnepark veiliggestelde transportrechten. Een bijkomend voordeel, is dat de batterij zich ten minste gedeeltelijk ‘achter de aansluiting’ kan opladen met wind- of zonne-energie die wordt opgewekt door dat wind- of zonnepark. Doordat deze elektriciteit niet fysiek van het net komt, kan de netbeheerder hiervoor ook geen transporttarieven in rekening brengen. Dit kan een positief effect hebben op de business case van het batterijproject. Het probleem is echter dat onder de Elektriciteitswet 1998 (E-wet) in principe elke onroerende zaak een eigen aansluiting op het elektriciteitsnet moet hebben, en onroerende zaken (zoals zonneparken en batterijen) dus geen aansluiting mogen delen.

De aansluiting en cable poolen onder de E-wet

Meer specifiek definieert de E-wet een “aansluiting” als “één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken […]”. Een aansluiting mag dus enkel tot stand komen tussen een ‘net’ en een zogenaamd ‘WOZ object’. Indien een batterij dus zou kwalificeren als een apart WOZ-object en zou worden aangesloten op een wind- of zonnepark (ook een apart WOZ-object), zou deze verbinding op zichzelf als ‘net’ worden gekwalificeerd, voor welk net in beginsel een onafhankelijke netbeheerder zou moeten worden aangewezen. Als uitzondering op deze regel, is het mogelijk voor wind- en/of zonneparken om een aansluiting op het net te delen. Daarvoor is vereist dat de twee exploitanten een gezamenlijke aanvraag bij de netbeheerder doen om de beide parken te laten beschouwen als één WOZ-object, waardoor zij samen één aansluiting op het net mogen delen (“cable poolen”). Het op 13 februari verworpen wetsvoorstel beoogde opslaginstallaties toe te voegen aan deze cable pooling-uitzondering. Dat is dus helaas niet doorgegaan.

Bezwaren vanuit financieringsperspectief

Indien een batterij als apart WOZ-object wordt geëxploiteerd zou deze over een eigen aansluiting op het net moeten beschikken. Juridisch gezien bestaan mogelijkheden om de batterij en het wind- of zonnepark onderdeel te laten zijn van hetzelfde WOZ-object, maar die botsen doorgaans met de financieringspraktijk. Teneinde een zelfstandig opererende batterij mogelijk te maken zal deze op zichzelf financierbaar moeten zijn. Dat zal in beginsel vereisen dat er sprake is van een separate juridische entiteit die de batterij in eigendom heeft, bijvoorbeeld op grond van een eigen opstalrecht of onderopstalrecht. Indien echter de batterij wordt geëxploiteerd door een andere B.V. dan de B.V. die het wind- of zonnepark exploiteert, is geen sprake meer van één (gezamenlijk) WOZ-object achter de aansluiting.

De directe lijn als alternatief voor cable poolen

Houdt het daarbij op? Mogelijk niet. De E-wet kent namelijk ook de configuratie van de ‘directe lijn’. Een directe lijn:

  1. verbindt één productie-installatie (apart WOZ-object);
  2. met één of meer (niet huishoudelijke) verbruikers (met een of meer aparte WOZ-objecten);
  3. teneinde die verbruikers te voorzien van elektriciteit; en
  4. waarbij de directe lijn niet of slechts ten hoogste via één van de aangesloten installaties is verbonden met het net of een andere directe lijn.

Een wind- of zonnepark (productie-installatie) kan worden verbonden met een batterij via een directe lijn, indien (de exploitant van) die batterij zou kwalificeren als verbruiker. Om het nog mooier te maken: een batterij zou dan zelfs mogen worden aangesloten op een reeds cable poolend wind- en of zonnepark. Cable poolende wind- en of zonneparken worden namelijk “beschouwd als één productie-installatie en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken” voor de toepassing van alles bij of krachtens de E-wet. De juridische fictie is dan dat het wind- en of zonnepark samen slechts één productie-installatie vormen.

Het is echter de vraag of (de exploitant van) een batterij kwalificeert als ‘verbruiker’. Een batterij slaat namelijk elektriciteit op om deze op een later moment weer te ontladen. Anderzijds verbruikt de batterij ook elektriciteit , zij het slechts een klein beetje, voor koeling en bediening. Eigenlijk zijn zowel de Europese als Nederlandse wetgever, de ACM en de sector het erover eens dat opslag een aparte functie in de energiemarkt heeft. Zo definieert de vierde Elektriciteitsrichtlijn “energieopslag” als (in het kort) “het uitstellen van het uiteindelijk gebruik” en wordt het wetsvoorstel van de Energiewet een definitie voor “elektriciteitsopslagfaciliteit” geïntroduceerd. Echter, totdat de Energiewet in werking treedt, zal het gebruik van een batterij nog moeten worden gekwalificeerd op grond van de E-wet. En die E-wet kent nu juist enkel de productie-installatie en de verbruiksinstallatie. Zolang een batterij geen productie-installatie is, biedt dat ruimte om te betogen dat een batterij kwalificeert als verbruiksinstallatie, of, in de context van de directe lijn, dat een exploitant daarvan een ‘verbruiker’ is.

“Verbruik” volgens het CBb

In 2007, toen batterijen nog geen rol van betekenis speelden, heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het CBb) een uitleg gegeven van het begrip ‘verbruik’ in het kader van een geschil over toenmalige systeemdienstentarieven. Het zou moeten gaan om het “door eigen gebruik tot ontbinding brengen [van elektriciteit]”. Het CBb heeft in die uitspraak verbruik functioneel willen onderscheiden van productie en transport en ook in die zin kan worden betoogd dat een batterij-exploitant kan worden aangemerkt als verbruiker.

Kanttekening verdient het standpunt van de sector dat het opladen van batterijen niet als verbruik moet worden gekwalificeerd, maar als opslag. Dit standpunt lijkt echter vooral ingegeven door de fiscale en regulatoire behandeling van verbruik en is niet zozeer principieel van aard.

Kwalificatie van batterij-exploitant als ‘verbruiker’

Betoogd zou kunnen worden dat batterijen (ten minste gedeeltelijk) als verbruikers kunnen worden gekwalificeerd onder de huidige regulering van de E-wet, al dan niet in de context van een directe lijn. Ten eerste behalen zelfs de meest efficiënte batterijen niet een 100% efficiëntie bij de opslag en ontlading van elektriciteit. Batterijen verbruiken dus onder aan de streep meer dan zij terugleveren aan het net. Een tweede reden is dat batterijen tijdens het opladen nu al worden aangemerkt als verbruikers, waardoor de transportafhankelijke tarieven ook bij batterij-exploitanten in rekening worden gebracht.

In de context van een directe lijn rijst dan de vraag of een batterij, die nagenoeg alle opgeslagen elektriciteit op een later moment geheel invoedt op die directe lijn, wel genoeg verbruikt in verhouding tot het invoeden (wat naar analogie dan kan worden gezien als productie). Met andere woorden, ‘verbruikt’ een batterij genoeg om de exploitant daarvan in de context van een directe lijn te kwalificeren als ‘verbruiker’? Voor de beantwoording van die vraag biedt de parlementaire geschiedenis een belangrijk aanknopingspunt. Daaruit volgt namelijk dat er géén voorgeschreven verhouding is voor enerzijds de productie en anderzijds het verbruik op een directe lijn. Er is dus geen voorgeschreven minimumverhouding tussen de productie en het verbruik op een directe lijn, wat de conclusie ondersteunt dat het lage netto-verbruik van een batterij niet aan de kwalificatie van diens exploitant als verbruiker in de weg staat.

Tot slot is relevant dat de directe lijn haar oorsprong vindt in Europese richtlijnen. Uit de Europese wetsgeschiedenis volgt dat de directe lijn mede als doel heeft om – met het oog op de energietransitie – hernieuwbare energieproductie te faciliteren. De aansluiting van batterijen op directe lijnen draagt ook bij aan de facilitering van de volgende stap in de energietransitie, namelijk opslag en flexibiliteit. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid lijken er dus vanuit het Europese recht ook geen bezwaren.

De slotsom is dat, zolang een expliciete functie en definitie van opslag ontbreekt, ruimte is om een batterij-exploitant als verbruiker aan te merken onder de huidige regulering. Hoewel dat in de context van transporttarieven mogelijk niet wenselijk is, kan dat juist wel wenselijk zijn indien een efficiënte aansluitconfiguratie gezocht wordt, zoals een directe lijn.

Aanmelding en handhaving ACM

Indien een batterij wordt aangesloten op een wind- of zonnepark (of een cable poolende combinatie daarvan), zal de directe lijn moeten worden aangemeld bij de ACM. De ACM beoordeelt de melding in principe niet inhoudelijk, maar registreert deze enkel. De kans dat de ACM (succesvol) handhavend zou optreden lijkt klein, niet alleen omdat er nu al goede juridische argumenten zijn voor de kwalificatie als directe lijn, maar ook omdat (naar verwachting) de gehele constructie in ieder geval toegestaan zal zijn zodra ‘cable poolen met batterij’ alsnog expliciet in de E-wet of Energiewet komt. Daartoe is eveneens op 14 februari 2024 een amendement van het wetsvoorstel voor de Energiewet ingediend.

Heb jij een vraag over directe lijnen, cable poolen of andere ingewikkelde aansluitconfiguraties? Onze experts Roland de Vlam en Roel Duncker denken graag met je mee!