België heft een jaarlijkse belasting op effectenrekeningen wanneer de gemiddelde waarde van de belastbare financiële instrumenten op de rekening tijdens de referentieperiode meer dan
€ 1.000.000 bedraagt (i.e. effectentaks). De effectentaks is ook verschuldigd door niet-inwoners, op effectenrekeningen die worden aangehouden bij Belgische banken, tenzij de heffingsbevoegdheid begrensd wordt door een belastingverdrag. Dit is het geval onder het huidige Verdrag.  

Het huidige Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen. Er wordt expliciet bepaald welk land heffingsbevoegdheid heeft over het vermogen. Inwoners van Nederland die een effectenrekening aanhouden bij een Belgische bank zijn onder het huidige Verdrag niet onderworpen aan de Belgische effectentaks. Het huidige Verdrag bepaalt dat vermogensbestanddelen (zoals effectenrekeningen) van inwoners van Nederland uitsluitend in Nederland belastbaar zijn.  

Het nieuwe Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen. De woorden “belastingen naar het vermogen” zijn weggelaten. Het nieuwe Verdrag bepaalt dus niet meer welk land heffingsbevoegd is over de vermogensbestanddelen. België kan daardoor onder het nieuwe Verdrag de effectentaks heffen over een effectenrekening van een inwoner van Nederland bij een Belgische bank.  

Onder het nieuwe Verdrag kan een dochtervennootschap in het ene land een dividenduitkering doen aan haar moedervennootschap in het andere land zonder inhouding van belasting, mits het aandelenbelang in de dochtervennootschap ten minste 10% bedraagt. Onder het huidige Verdrag mag nog 5% belasting worden ingehouden over een dividenduitkering. Het nieuwe Verdrag stelt wel als voorwaarde dat het aandelenbelang gedurende een periode van 365 dagen gehouden wordt. 

In praktijk is deze wijziging van beperkt belang, aangezien op grond van de Moeder-Dochterrichtlijn dividenduitkeringen (behoudens misbruiksituaties) al zonder inhouding van belasting kunnen worden uitgekeerd. 

Het nieuwe Verdrag kent een specifieke bepaling voor de eerste 10 jaar nadat een natuurlijk persoon naar België is geëmigreerd en de feitelijke leiding van zijn of haar vennootschap van Nederland naar België is verplaatst. 

Op dit moment is niet zeker dat Nederland een heffingsrecht heeft over dividenden die een dergelijke verplaatste vennootschap ná emigratie uitkeert aan haar aandeelhouder.  Onder het nieuwe Verdrag is Nederland expliciet gerechtigd om (thans) 15% belasting te heffen. Voorwaarde hierbij is dat de conserverende aanslag die bij emigratie van de aandeelhouder is opgelegd, nog open staat. Voor zover Nederland heft, kan vervolgens kwijtschelding van de conserverende aanslag plaatsvinden.

Het nieuwe Verdrag verplicht België niet om een verrekening of vrijstelling te verlenen voor de Nederlandse belasting. 

Als een in België wonende aandeelhouder natuurlijk persoon een lening verstrekt aan zijn of haar in Nederland gevestigde vennootschap, mag Nederland op grond van het huidige Verdrag over deze rente 10% belasting heffen. Onder het nieuwe Verdrag mag Nederland niet meer heffen over deze rente. Dit is positief voor de geëmigreerde aandeelhouder die geen conserverende aanslag meer open heeft staan. 

Voor de geëmigreerde aandeelhouder die nog wel een conserverende aanslag open heeft staan, is er in het nieuwe Verdrag in principe niets veranderd. In dit geval wordt de ontvangen rente tot 10 jaar na emigratie progressief belast in Nederland in box 1. De over de rente verschuldigde Belgische belasting, mag in Nederland in aftrek worden gebracht. 

De waardestijging van aandelen in een Nederlandse vennootschap gehouden door een natuurlijk persoon in België mogen in beginsel worden belast in België. In het geval de aandeelhouder eerder geëmigreerd is vanuit Nederland naar België, bepaalt het nieuwe Verdrag dat de waardestijging van de aanmerkelijkbelangaandelen tot aan het moment van emigratie, in Nederland mag worden belast. 

Onder het huidige Verdrag is de Nederlandse heffingsbevoegdheid beperkt tot 10 jaar na de emigratie van de aandeelhouder. Het feit dat onder het nieuwe verdrag geen termijn is opgenomen, is in lijn met de huidige Nederlandse wetgeving over de conserverende aanslag. 

In het geval er in België een belastbare meerwaarde is, moet deze meerwaarde verminderd worden met het in Nederland belaste deel. 

Op grond van het huidige Verdrag mogen beloningen die een persoon verkrijgt van een vennootschap in de uitoefening als bestuurder of soortgelijke functie belast worden in het land waar de vennootschap is gevestigd. Dit geldt ook voor de beloningen die buiten het kader van een dienstbetrekking worden verkregen voor de uitoefening van een andere leidinggevende functie. Dit artikel heeft onder het huidige Verdrag dus een zeer ruim toepassingsgebied. 

Onder het nieuwe Verdrag wordt het toepassingsgebied beperkt tot de bestuurdersbeloningen en andere soortgelijke beloningen die een persoon verkrijgt van een vennootschap in de hoedanigheid van lid van de raad van bestuur, de raad van toezicht of soortgelijk orgaan. Enkel deze bestuurdersbeloningen zullen nog volledig belast worden in het land waar de vennootschap is gevestigd. Beloningen voor andere werkzaamheden mogen onder het nieuwe Verdrag belast worden in het land waar de persoon werkzaamheden verricht, pro rata de fysieke aanwezigheid in dat land. Onder bepaalde voorwaarden is het land waar de persoon woont niettemin exclusief bevoegd om deze andere beloningen te belasten. 

Het is dus mogelijk dat bepaalde beloningen die een Belgische inwoner verkrijgt voor de uitoefening van leidinggevende functies in een Nederlandse vennootschap en die momenteel volledig belast worden in Nederland onder het nieuwe Verdrag geheel of gedeeltelijk belast zullen worden in België. Het omgekeerde geval is uiteraard ook mogelijk. Het is daarom belangrijk om na te kijken in welke hoedanigheid een beloning wordt ontvangen en wat de concrete gevolgen van het nieuwe Verdrag zullen zijn.  

Het pensioenartikel wordt niet gewijzigd door het nieuwe Verdrag.  Een wijziging werd wel verwacht, gezien de huidige problematiek van dubbele belasting over Nederlandse pensioenen van inwoners van België. Deze problematiek blijft dus bestaan. Dit lichten wij hierna toe.

De Belgische wetgeving voorziet voor pensioenen naast een regime van belasting over de werkelijke uitkeringen tegen progressieve tarieven, in een veel gunstiger regime van belasting over een forfaitaire (lijf)rente tegen een vast tarief. Het gunstiger lijfrenteregime is van toepassing onder voorwaarden. Pensioenen die buiten België werden opgebouwd voor immigratie van de pensioengerechtigde naar België (zoals bepaalde pensioenen die in stichtingen pensioenfondsen werden opgebouwd voor en door Nederbelgen) voldoen vaak aan de voorwaarden voor belasting volgens het gunstige lijfrenteregime.
 
Het huidige Verdrag voorziet in een heffingsbevoegdheid ter zake pensioenen van de woonstaat. Bij uitzondering voorziet het huidige Verdrag in een heffingsbevoegdheid van de bronstaat, namelijk voor pensioenen boven € 25.000 op jaarbasis die bij opbouw in de bronstaat werden gefacilieerd en in de woonstaat gunstig worden belast. Concreet komt de heffingsbevoegdheid van een in Nederland opgebouwd pensioen van een Nederbelg volgens het huidige Verdrag toe aan Nederland als de voorwaarden voor de toepassing van het gunstige lijfrenteregime in België zijn voldaan. Nederland gebruikt de heffingsbevoegdheid en belast het pensioen progressief in box 1.

De Belgische belastingadministratie betwist al jaren de toepassing van het gunstige lijfrenteregime op pensioenen van Nederbelgen. De Belgische rechtspraak (inclusief het Hof van Cassatie) bevestigt de toepassing van het gunstige lijfrenteregime onder voorwaarden. Toch vestigt de Belgische belastingadministratie aanslagen tegen progressieve tarieven. Dit leidt tot dubbele belasting.

De Belgische wet werd vorig jaar gewijzigd om pensioenen van buitenlandse pensioenfondsen uit te sluiten van de toepassing van het gunstige lijfrenteregime in België en bijgevolg ook van de heffingsbevoegdheid van Nederland onder het huidige Verdrag. Er werd een verzoekschrift tot vernietiging van de wetswijziging ingediend bij het Grondwettelijk Hof. Deze procedure is nog hangende. 

Als een Belgische inwoner inkomsten uit een buitenlandse bron verkrijgt (andere dan dividenden, interesten of royalty’s) voorkomt België op grond van een belastingverdrag gewoonlijk dubbele belasting door middel van een vrijstelling van deze inkomsten (eventueel met progressievoorbehoud). Zo voorziet ook het huidige Verdrag dat België de inkomsten moet vrijstellen die een Belgische inwoner verkrijgt en die ingevolge het huidige Verdrag in Nederland zijn belast. 

In het verleden is vaak discussie ontstaan met de Belgische belastingadministratie wanneer deze inkomsten in Nederland niet effectief werden belast. In deze situaties waren de inkomsten volgens de Belgische belastingadministratie niet ‘belast’ en was België bijgevolg niet verplicht om het inkomen vrij te stellen. 

In 2018 oordeelde het Hof van Cassatie dat België op grond van het huidige Verdrag inkomsten moet vrijstellen waarvan de heffingsbevoegdheid aan Nederland toekomt, ongeacht of deze inkomsten ook effectief in Nederland zijn belast. Dat feitelijk geen dubbele belasting optreedt, is volgens het Hof dus niet relevant. Via een circulaire heeft de Belgische belastingadministratie kort daarna kenbaar gemaakt dat ze zich niet bij dit arrest zou neerleggen en heeft vervolgens steeds geweigerd om inkomsten in deze situaties vrij te stellen. Toch heeft ook meer recente rechtspraak de Belgische belastingadministratie in het ongelijk gesteld. 

Deze discussie wordt nu opgelost in het nieuwe Verdrag. Onder het nieuwe Verdrag hoeft België de inkomsten (andere dan dividenden, interesten of royalty’s) die een Belgische inwoner verkrijgt en waarvan de heffingsbevoegdheid aan Nederland toekomt, enkel vrij te stellen als deze in Nederland effectief zijn belast. Een inkomen is effectief belast in Nederland als dat inkomensbestanddeel in Nederland aan de belasting is onderworpen en geen vrijstelling van toepassing is. 

In het nieuwe Verdrag zijn nieuwe regels ter voorkoming van dubbele belasting opgenomen voor zogenoemde hybride entiteiten. Dit zijn entiteiten die in het ene land als fiscaal transparant worden gezien, en in het andere land als niet-transparant. Ook wordt de voorkoming van dubbele belasting van inwoners van Nederland aangepast. Voor inkomsten die in België zijn vrijgesteld door het nieuwe Verdrag of die tegen een beperkt tarief worden belast verleent Nederland geen vrijstelling meer maar slechts een verrekening van Belgische belasting. 

De compensatieregeling voor Nederlandse grensarbeiders blijft bestaan. In het nieuwe Verdrag is toegevoegd dat inkomsten uit aandelenoptierechten mogelijk niet meetellen voor de bepaling van de hoogte van de compensatie. Dit houdt verband met de verschillende momenten waarop dit inkomen in aanmerking wordt genomen in de belastingheffing in Nederland en België. 

In het nieuwe Verdrag is een antimisbruikbepaling opgenomen. Op grond van deze bepaling zal geen verdragsvoordeel toegekend worden wanneer het verkrijgen van dit voordeel een van de voornaamste redenen was van een constructie of transactie, tenzij wordt vastgesteld dat het verkrijgen van het voordeel in overeenstemming is met het doel van de relevante bepalingen van het nieuwe Verdrag. 

Deze bepaling is op zich niet nieuw. In het Multilateraal verdrag ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI) zoals werd ontwikkeld door de OESO, komt deze bepaling namelijk ook voor. Deze antimisbruikbepaling werkt via het MLI momenteel ook door in het huidige Verdrag. 

 

Contact

Als u vragen heeft over het Verdrag en hoe het uw fiscale positie beïnvloedt, neem dan contact op met uw Loyens & Loeff-adviseur of met een van onze adviseurs van het team Family Owned Business & Private Wealth. Wij helpen u graag verder.