Waarom deze uitspraak belangrijk is

  • Als rechters dit oordeel van het CRvdM volgen, kan de financiële impact voor reders aanzienlijk zijn.
  • Claimstichtingen grijpen het oordeel aan om informatie op te vragen bij reders, terwijl het nog maar de vraag is of zij gerechtigd zijn om al die informatie op te eisen.
  • Reders doen er dus verstandig aan om eerst juridisch advies in te winnen alvorens over te gaan tot informatie-verstrekking aan de claimstichting.

Achtergrond

Twee zeevarenden stonden centraal in deze zaak. Het betrof een Filipijn, werkzaam op een olie- en chemicaliëntanker en een Indonesiër, werkzaam op een technisch ondersteuningsschip. Beiden werkten op schepen die voeren onder Nederlandse vlag. Hun werkgevers waren Nederlandse rechtspersonen en op hun contracten was Nederlands recht van toepassing verklaard. Voor de Filipijnse zeevarende gold de Nederlandse cao voor de Handelsvaart en voor de Indonesische zeevarende gold een internationale cao voor maritieme technische ondersteuningsschepen.

De cao voor de Handelsvaart bepaalt dat zeevarenden uit landen zoals de Filipijnen of Indonesië worden beloond op basis van het woonlandbeginsel, zoals vastgelegd in de internationale cao’s die zijn overeengekomen met de Nederlandse vakbond Nautilus en lokale Filipijnse en Indonesische vakbonden, respectievelijk AMOSUP en KPI. De rederijverenigingen en vakbonden passen dit woonlandbeginsel toe, wat leidt tot aanzienlijk lagere salarissen dan die van Europese collega’s op hetzelfde schip.

Oordeel van het CRvdM

Het CRvdM concludeerde eerst dat de werksituatie van deze zeevarenden vergelijkbaar was met die van hun Europese collega’s. Bij de Filipijnse zeevarende was sprake van indirecte discriminatie. Het woonlandbeginsel lijkt neutraal, maar treft vooral personen met Filipijnse nationaliteit en Zuidoost-Aziatische nationaliteit, aldus het CRvdM. Het CRvdM vond geen objectieve rechtvaardiging voor deze indirecte discriminatie. Bij de Indonesische zeevarende was sprake van directe discriminatie omdat de op hem van toepassing zijnde (buitenlandse) cao een direct onderscheid maakte op grond van de nationaliteit. Directe discriminatie kan alleen worden gerechtvaardigd op basis van een ongeschreven regel van internationaal recht, waarvoor zowel een algemene statenpraktijk alsook een rechtsovertuiging (opinio juris) vereist zijn. Volgens het College ontbreekt die opinio juris.

Internationale normen en opinio juris

In 1997 oordeelde de toenmalige Commissie voor Gelijke Behandeling nog dat er wel een opinio juris was om het verschil in behandeling te rechtvaardigen. Het CRvdM stelt nu echter dat de opinio juris in de afgelopen 30 jaar is veranderd, mede door internationale verdragen en beleidswijzigingen. Het CRvdM verwijst daartoe onder andere naar het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) van 2006, aangenomen door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).

Richtlijn B2.2.2.4(a) van het MAV bepaalt dat: “Gelijke beloning voor gelijkwaardig werk moet gelden voor alle zeevarenden die op hetzelfde schip werkzaam zijn, zonder discriminatie op grond van ras, huidskleur, geslacht, godsdienst, politieke overtuiging, nationale afkomst of sociale afkomst.”

Hoewel niet bindend, bevestigt dit volgens het CRvdM de norm van gelijke beloning voor hetzelfde werk op hetzelfde schip.

Daarnaast wijst het CRvdM op het feit dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het algemeen verbindend verklaren van de cao voor de Handelsvaart herhaaldelijk een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van de bepaling over het woonlandbeginsel. Kort gezegd komt dat voorbehoud erop neer dat de minister heeft gezegd dat gelijke behandelingswetgeving voorrang heeft boven het woonlandbeginsel en dat het dus mogelijk is dat de bepaling terzake van het woonlandbeginsel in de toekomst niet meer algemeen verbindend wordt verklaard.

Wat betekent dit voor reders?

Na het oordeel ontvingen veel Nederlandse reders brieven van een claimstichting met verzoeken om uitgebreide personeels- en betalingsinformatie.

  • Het is zeer de vraag of de claimstichting daartoe gerechtigd is.
  • Het oordeel van het CRvdM is geen rechterlijk vonnis; rechters zijn niet verplicht dit oordeel te volgen.
  • Waarschijnlijk zal een gerechtelijke procedure volgen, waarbij de rechter hoe dan ook een eigen beoordeling maakt.