De vermogensrendementsheffing van box 3

Per 1 januari 2017 is de vermogensrendementsheffing van box 3 aangepast en wordt het forfaitair rendement berekend op basis van een fictieve vermogensmix. Afhankelijk van de omvang van het vermogen van box 3 wordt per ‘rendementsklasse’ een ander forfaitair rendement berekend. Deze vermogensmix houdt geen rekening met de werkelijke beleggingskeuzen van belastingplichtigen en met het daadwerkelijk behaalde rendement.

Vóór 2017 ging de vermogensrendementsheffing van box 3 uit van één forfaitair rendement van 4% over het belastbare vermogen van box 3. Over die systematiek oordeelde de Hoge Raad in 2019 al (voor de jaren 2013 en 2014) dat die systematiek op stelselniveau in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom (artikel 1 Eerste Protocol EVRM) als het gemiddeld zonder (veel) risico haalbare rendement voor belastingplichtigen in deze jaren lager was dan 1,2%. Volgens de Hoge Raad was toen voor ingrijpen door de rechter echter geen plaats, omdat de rechterlijke macht in verhouding tot de wetgever terughoudend moet zijn bij het herstellen van een rechtstekort. Dit was alleen anders, indien een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. 

Over de systematiek van de vermogensrendementsheffing van box 3 zoals deze sinds 1 januari 2017 is vormgegeven, oordeelde de Hoge Raad in juli van dit jaar dat een belastingplichtige eveneens kan worden geconfronteerd met een individuele buitensporige last. De Hoge Raad liet zich toen niet uit over de vraag of de systematiek zoals deze geldt sinds 2017 op stelselniveau in strijd is met het eigendomsrecht of met het discriminatieverbod. Zie ook onze nieuwsbrief van 2 juli 2021.

Oordeel Hoge Raad

Onderhavige zaak

In de zaak waarover de Hoge Raad op 24 december 2021 heeft geoordeeld was aan de orde of de vermogensrendementsheffing van box 3 zoals deze van toepassing is sinds 1 januari 2017 op stelselniveau:

  1. in 2017 én 2018 in strijd is met het eigendomsrecht (artikel 1 Eerste Protocol EVRM); en
  2. de vermogensrendementsheffing van box 3 in 2017 én 2018 een schending van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM inhoudt.

Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de vermogensrendementsheffing van box 3 door introductie van de vermogensmix verder af is komen te staan van een heffing over het inkomen waarvan kan worden aangenomen dat een individuele belastingplichtige dat daadwerkelijk heeft genoten. Dit effect is volgens de Hoge Raad het tegenovergestelde van wat de wetgever met de introductie van de vermogensmix in box 3 per 1 januari 2017 heeft beoogd te bereiken.

Volgens de Hoge Raad betekent het voorgaande dat de systematiek, zoals die sinds 2017 van toepassing is, het door het EVRM gegarandeerde eigendomsrecht inperkt. De systematiek kan verhoudingsgewijs een zware financiële last verbinden aan de keuze van een belastingplichtige om vermogen risicomijdend te beleggen. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de sinds 2017 van toepassing zijnde systematiek discriminerend is, omdat de vermogensrendementsheffing geen rekening houdt met belastingplichtigen die ondanks het risicovol beleggen van vermogen, een laag of negatief rendement hebben behaald.

De Hoge Raad is van mening dat er geen redelijke verhouding bestaat tussen de ongelijkheid die de huidige systematiek van de vermogensrendementsheffing van box 3 veroorzaakt en de belangen (uitvoerbaarheid, realiteit en belastingopbrengsten), die de wetgever heeft willen dienen met de aanpassingen van de systematiek per 2017. Derhalve heeft de Hoge Raad in de onderhavige zaak rechtsbescherming geboden aan de belastingplichtige tegen de schending van zijn fundamentele rechten, door alleen het werkelijk behaalde rendement van de belastingplichtige in de belastingheffing te betrekken.

Betekenis voor de praktijk

De wijze waarop uitvoering gegeven gaat worden aan het oordeel van de Hoge Raad door de Belastingdienst is op dit moment nog niet duidelijk. Volgens de Hoge Raad kan de Belastingdienst nu uitspraak doen op alle bezwaren die zijn ingediend voor de jaren 2017 en 2018 in de zaken die door de Staatssecretaris van Financiën zijn aangemerkt als massaal bezwaar. De uitspraak van de Belastingdienst kan in beginsel binnen zes maanden na het oordeel van de Hoge Raad worden verwacht. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat het Ministerie van Financiën (wettelijke) maatregelen zal aankondigen die (i) op praktische wijze de gevolgen van dit arrest voor de komende jaren regelt en/of (ii) de mogelijke budgettaire gevolgen van dit arrest voor de komende jaren ondervangt.

Contact

Heeft u vragen over dit arrest en de eventuele gevolgen in uw situatie? Of heeft u interesse in een vrijblijvend kennismakingsgesprek? Neem dan contact op met uw Loyens & Loeff-adviseur of met een van onze adviseurs van het team of met een van onze adviseurs van het team Family Owned Business & Private Wealth.

Download hier het PDF-bestand.

Disclaimer

Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden Loyens & Loeff N.V. en alle andere entiteiten, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam ‘Loyens & Loeff’, geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies.