Op hoofdlijnen ziet de regeling er als volgt uit:

  • Om in aanmerking te komen voor de TVL moet de omzetdaling van de grote onderneming ten minste 30% bedragen. Als de grote onderneming onderdeel uitmaakt van een groep moet de omzetdaling op het niveau van de Nederlandse groep ten minste 30% bedragen (zie punten 1 en 3).
  • Voor een groep van ondernemingen geldt dat één onderneming namens de groep een TVL-aanvraag moet indienen (zie punt 2).
  • De maximale subsidie voor Q1 2021 is in beginsel € 600.000 per grote onderneming. Bij een groep van grote ondernemingen geldt deze begrenzing voor de groep als geheel. Voor bepaalde sectoren geldt een afwijkend subsidiebedrag.
  • Een zogenoemd accountantsproduct is vereist bij de aanvraag en de vaststelling van een subsidie van meer dan € 125.000 (zie punt 5).
  • Grote ondernemingen kunnen van 10 mei 2021 tot en met 10 juni 2021 (17:00) een TVL-aanvraag indienen voor Q1 2021 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Mkb-ondernemingen kunnen een TVL-aanvraag indienen voor Q1 2021 van 15 februari 2021 tot en met 18 mei 2021 (17:00).

1. Wanneer is sprake van een groep?

Voor de TVL is relevant of de aanvrager onderdeel uitmaakt van een groep. In de eerste plaats om te beoordelen of sprake is van een mkb-onderneming of een grote onderneming (de mkb-toets). Als sprake is van een grote onderneming zal vervolgens moeten worden bepaald welke ondernemingen tot de Nederlandse groep behoren.

Mkb-toets

De mkb-toets is gebaseerd op bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Of sprake is van een mkb-onderneming is afhankelijk van een aantal criteria. Bij het toetsen van deze criteria moet ook rekening worden gehouden met zogeheten ‘verbonden ondernemingen’ en ‘partnerondernemingen’. Van een mkb-onderneming is sprake als bij de onderneming:

  • Minder dan 250 personen werkzaam zijn; en
  • De jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal de € 43 miljoen niet overschrijdt.

Als niet wordt voldaan aan deze criteria is sprake van een grote onderneming. In de gebruikersgids van de RVO zijn verschillende praktische voorbeelden opgenomen ten aanzien van de toepassing van de mkb-toets (link).

Nederlandse groep voor de TVL

Bij de TVL voor grote ondernemingen moet de omzetdaling worden bepaald op het niveau van de Nederlandse groep (zie punt 3). Om te bepalen welke ondernemingen tot de groep behoren sluit de TVL aan bij de definitie van ‘onderneming’ in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Er is sprake van een groep als ondernemingen aan elkaar zijn verbonden doordat zij ten minste één van de volgende banden met elkaar onderhouden:

  1. één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;
  2. één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
  3. één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
  4. één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van de in de eerste alinea, onder a) tot en met d), bedoelde banden onderhouden, worden gerekend tot één groep. Voor zover deze ondernemingen in Nederland zijn gevestigd vormen deze een groep voor de TVL.

Of sprake is van een groep moet van geval tot geval worden bepaald. Volgens de toelichting bij de regeling zal in het algemeen sprake zijn van één van bovenstaande banden indien sprake is van een groep in de zin van artikel 2:24b Burgerlijk Wetboek of bij vennootschappen die onderdeel uitmaken van een fiscale eenheid. Bij franchisebedrijven moet op basis van de franchiseovereenkomst worden bepaald of deze bedrijven op grond van bovenstaande definitie met elkaar verbonden zijn en daardoor deel uitmaken van een groep.

2. Eén aanvraag namens de groep

Met het oog op de uitvoerbaarheid, het tegengaan van misbruik en het beperken van de administratieve lasten is er bepaald dat één onderneming namens de groep een aanvraag moet indienen. Om te bepalen wie de TVL binnen de groep zal aanvragen is de SBI-code van de hoofdactiviteit van de onderneming relevant. De SBI-code van de aanvrager moet representatief zijn voor de groep. De SBI-code van de aanvrager is te vinden op het uittreksel van de KVK of via de adviestool van de RVO (link). Bij het bepalen of de SBI-code representatief is, kan als uitgangpunt worden genomen de omzet van de groep in het jaar 2019 of het laatste boekjaar waarvoor een jaarrekening is vastgesteld. Bepalend is uit welke activiteit een groep het grootste deel van zijn omzet haalt. De onderneming die voor die activiteit is ingeschreven bij de KVK kan een aanvraag namens de groep indienen.

Voorbeeld: een groep van drie verbonden ondernemingen haalt in 2019 40% van zijn omzet uit de detailhandel, 30% uit horeca-activiteiten en 30% uit personenvervoer. De meeste omzet komt in dit geval vanuit de detailhandel en vormt de hoofdactiviteit van de groep. De onderneming die staat ingeschreven onder een SBI-code voor detailhandel kan namens de groep de TVL aanvragen.

3. Omzetdaling van de groep

Om in aanmerking te komen voor de subsidie over Q1 2021 moet er sprake zijn van een omzetdaling van ten minste 30% ten opzichte van Q1 2019 (voor bedrijven die na Q1 2019 zijn opgericht geldt een afwijkende referentieperiode). Met de publicatie van de regeling in de Staatscourant is duidelijk geworden dat voor grote ondernemingen de omzetdaling op het niveau van de Nederlandse groep moet worden berekend. Transacties binnen de groep tellen niet mee. Voor het bepalen van de omzet wordt in beginsel aangesloten bij de omzet die door de groep wordt aangegeven in de aangifte omzetbelasting. Volgens de toelichting bij de regeling kan de samenstelling van de groep in de referentieperiode (Q1 2019) anders kan zijn dan in de subsidieperiode (Q1 2021).

Als de groep een fiscale eenheid vormt voor de omzetbelasting, kan de aangifte van de fiscale eenheid als startpunt worden gebruikt voor het bepalen van de omzet voor de TVL. In deze aangifte wordt immers de omzet in verband met transacties binnen de fiscale eenheid buiten beschouwing gelaten. Sommige omzet zal niet naar voren komen in de aangifte omzetbelasting. Bijvoorbeeld omdat een onderneming vrijgestelde prestaties verricht of diensten levert aan buitenlandse ondernemers. Deze omzet telt wel mee voor de TVL en moet op eenvoudige en duidelijke wijze blijken uit de financiële administratie van de groep.

Bij het bepalen van de omzet wordt geen rekening gehouden met steun die is ontvangen uit hoofde van de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW). Oorspronkelijk telde de TVL wel mee als omzet voor de NOW waardoor een bedrijf minder aanspraak kon maken op de NOW of toegang tot de NOW kon verliezen. Het kabinet heeft op 27 mei 2021 aangekondigd dat vanaf NOW 3 (de subsidieperioden vanaf oktober 2020) de TVL niet langer zal meetellen als omzet voor de NOW-regeling. Hierdoor vermindert de TVL vanaf NOW 3 niet langer de aanspraak op de NOW.

4. Bepaling subsidiebedrag

Voor de berekening van de subsidie geldt de volgende formule: A x B x C x D.

  • ‘A’ is de Q1 2019 omzet van de groep
  • ‘B’ is de procentuele omzetdaling van de groep (Q1 2021 versus Q1 2019)
  • ‘C’ is het toepasselijk vastelastenpercentage (is gekoppeld aan de SBI-code van de aanvrager bij de KVK; klik hier voor een overzicht)
  • ‘D’ is het subsidiepercentage. Voor Q1 2021 bedraagt het percentage 85% (voor Q2 2021 is het percentage 100%)

De TVL kijkt niet naar de daadwerkelijke vaste lasten, maar gaat uit van een vastelastenpercentage dat is gebaseerd op sectorgemiddelden die door het CBS zijn vastgesteld. De vaste lasten moeten ten minste €1.500 bedragen om in aanmerking te komen voor de regeling. De vaste lasten worden berekend door de Q1 2019 omzet (A) te vermenigvuldigen met het vastelastenpercentage (C).

Voorbeeld: stel een groep van grote ondernemingen wil subsidie aanvragen voor de TVL op basis van de volgende uitgangpunten: (i) de Q1 2019 omzet bedraagt € 12.000.000, (ii) er is een omzetdaling van 40%, (iii) het toepasselijke vastelastenpercentage is 25% en (iv) het subsidiepercentage is 85%. De vaste lasten bedragen € 3.000.000 (25% x 12.000.000) en overschrijden zodoende ruimschoots de minimale grens van € 1.500. Conclusie: de onderneming heeft op basis van de TVL recht op de maximale subsidie van € 600.000 (€ 12.000.000 x 40% x 25% x 85% = € 1.020.000).

De TVL is door de Europese Commissie goedgekeurd op basis van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (de Tijdelijke kaderregeling). De totale door de groep ontvangen steun die wordt gerechtvaardigd door paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling mag niet meer bedragen dan €1.800.000. Overigens valt de NOW niet onder de Tijdelijke kaderregeling en telt de NOW-steun daarom niet mee voor het staatssteunplafond.

5. Accountantsproduct

Bij de aanvraag en vaststelling van een subsidie die meer bedraagt dan € 125.000 is een accountantsproduct vereist. In dat kader moet de accountant onder andere een opgaaf doen van samenstelling van de groep tijdens de referentieperiode en tijdens de subsidieperiode. Het is mogelijk om alvast een TLV-aanvraag in te dienen voor Q1 2021 en later een accountantsproduct aan te leveren. De RVO houdt in dat geval de TVL-aanvraag aan tot het accountantsproduct is aangeleverd. Het is raadzaam tijdig afstemming te zoeken met de accountant als een accountantsproduct is vereist.

6. Ondernemingen die worden gehouden door participatiemaatschappijen

Met de publicatie van de TVL voor grote ondernemingen in de Staatscourant is duidelijk geworden dat het groepsbegrip een belangrijke rol speelt voor het recht op subsidie. Het groepsbegrip voor de TVL verschilt van het groepsbegrip van de NOW. Voor ondernemingen die (deels) worden gehouden door participatiemaatschappijen kan echter vergelijkbare problematiek spelen.

Ten eerste is het groepsbegrip van belang voor de toepassing van de mkb-toets (zie punt 1). Onder omstandigheden moeten andere investeringen die worden gehouden door de participatiemaatschappij worden meegeteld voor de toepassing van de mkb-toets. De onderneming zal moeten nagaan of deze kwalificeren als verbonden ondernemingen of partnerondernemingen.

Als de onderneming valt onder de TVL voor mkb-ondernemingen moet aan de voorwaarden van die regeling worden voldaan. In het kader van de TVL voor mkb-ondernemingen is verduidelijkt dat in het geval de mkb-onderneming onderdeel uitmaakt van een groep het staatssteunplafond van €1.800.000 geldt voor de groep als geheel (zie voor een toelichting op het staatssteunplafond punt 4). Voor het groepsbegrip wordt aangesloten bij artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening (zie punt 1).

Als de onderneming valt onder de TVL voor grote ondernemingen is het zaak om te bepalen welke ondernemingen tot de Nederlandse groep behoren (zie punt 1). Om in aanmerking te komen voor de TVL voor grote ondernemingen moet de groep een omzetdaling hebben van ten minste 30% (zie punt 3). Vervolgens moet worden vastgesteld welke portfolio-onderneming de TVL zal aanvragen namens de groep (zie punt 2).

7. Publicatie steun

Ondernemingen die meer dan € 100.000 steun ontvangen uit hoofde van de TVL worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Specifiek voor ondernemingen die actief zijn in de sector primaire landbouw en visserij geldt dat publicatie plaatsvindt bij een steunbedrag van meer dan € 10.000.

Indien u vragen heeft of een nadere toelichting wenst, neem dan contact op met uw adviseur bij Loyens & Loeff.