Achtergrond: de (geschrapte) 18-wekentermijn

De 18-wekenregel werd begin deze eeuw geïntroduceerd (bij amendement in 2004) in reactie op een toen gepercipieerde vrees dat dat netbeheerders de aanleg van onrendabele aansluitingen “om commerciële redenen” op de lange baan zouden schuiven. Dergelijke onrendabele aansluitingen waren aansluitingen voor installaties in afgelegen gebieden, zonder nabijgelegen netinfrastructuur. Een maximale termijn werd ingevoerd in de vooronderstelling dat de aanleg van een standaardaansluiting binnen 18 weken haalbaar moest zijn. Daarmee was de redelijke aansluittermijn voor aansluitingen kleiner dan 10 MVA in alle gevallen verstreken na verloop van 18 weken (artikel 23 lid 4  Elektriciteitswet 1998 (oud)).

Jarenlang heeft deze bepaling nauwelijks aanleiding tot problemen gegeven maar inmiddels is het speelveld drastisch veranderd. De energietransitie en massale elektrificatie hebben geleid tot een explosieve groei van aansluitverzoeken. Denk aan aansluitingen voor zonnepanelen, windmolens, laadpalen, warmtepompen en datacenters. Tegelijkertijd kampen netbeheerders met ernstige capaciteitsproblemen: tekort aan technisch personeel, congestie op vele netten, trage vergunningstrajecten en schaarste aan materialen (van koper tot zelfs de houten spoelen waarop de kabels worden getransporteerd). Een strakke termijn van 18 weken bleek in de praktijk niet langer realistisch.

Eén van de eerste geschillen waar deze problematiek zichtbaar werd, was de zaak Nedcool. Ten behoeve van de koeling van fruit had een afnemer een grotere aansluiting aangevraagd. De netbeheerder kon die aansluiting niet eerder dan binnen 25 weken opleveren. In kort geding werd de afnemer in het gelijk gesteld, welk vonnis in hoger beroep en zelfs door de Hoge Raad werd bevestigd. Alle risico’s die volgens de netbeheerder in de weg stonden aan het eerder realiseren van de aansluiting werden geacht voor rekening en risico te komen van de netbeheerder. Materialen kon hij eerder bestellen en een tekort aan menskracht kon toch eenvoudig worden verholpen door hogere salarissen te betalen.

Ook de ACM wees in verschillende geschilbeslechtingprocedures de ingestelde klachten tegen netbeheerders toe. Alle argumenten van de netbeheerders ten spijt; de ACM constateerde dat de oplevering langer dan 18 weken had geduurd en wees de klacht toe. Voorbeelden zijn de zaken Kingspan/Liander en Cohesie/Liander. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven liet die besluiten in beroep in stand. Een ander geval was de zaak Fastned/Liander, waarin de ACM aan Liander zelfs een boete oplegde wegens overschrijding van de 18-wekentermijn. 

Ondertussen liepen de wachttijden voor (zwaardere) aansluitingen regelmatig op tot vele maanden, soms meer dan een jaar. En hoewel de achtergrond van deze wachttijden heel anders waren dan de wetgever in 2004 vreesde, bleef de 18-wekentermijn onverkort in de wet staan en in de rechtspraak gehandhaafd, zonder uitzonderingsclausule voor overmacht of netcapaciteitsgebrek. Dit leidde tot juridische frictie.

Pas vorig jaar, bij de Tweede Nota van Wijziging van 4 april 2024 bij de Energiewet, heeft de minister voorgesteld de 18-wekentermijn te schrappen uit de Elektriciteitswet 1998. Dat voorstel is aangenomen en tussentijds op 22 februari 2025 in werking getreden. Sindsdien bepaalt artikel 23 lid 4 Elektriciteitswet 1998 uitsluitend dat een aansluiting binnen een redelijke termijn moet worden gerealiseerd, zonder nadere invulling in de wet.

Ook in de komende Energiewet keert de 18 weken niet terug. Daar wordt eveneens slechts een “redelijke aansluittermijn” genoemd, nader in te vullen via lagere regelgeving. Het schrappen van de wettelijke deadline was onvermijdelijk: in de woorden van de minister “de termijn van 18 weken [was] vaak niet praktisch haalbaar”. Wij komen hieronder nog nader terug op de aansluittaak in de Energiewet.

Europese rechtspraak: exclusieve bevoegdheid ACM

Die noodzaak om de Elektriciteitswet 1998 aan te passen werd ook ingegeven door een tweede (parallelle) ontwikkeling in de Europese rechtspraak. In de zaken Commissie/België (2020) en Commissie/Duitsland (2021) oordeelde het Hof van Justitie EU dat het vaststellen van aansluit- en transportvoorwaarden, waaronder ook de aansluittermijnen moeten worden begrepen, exclusief is voorbehouden aan de onafhankelijke nationale regulerende instantie (NRI). In Nederland is dat de ACM. Deze uitspraken vloeien voort uit de Elektriciteitsrichtlijn (2009/72/EG, herzien in 2019/944/EU), die vereist dat de NRI zelfstandig en onafhankelijk technische voorwaarden kan bepalen, dus zonder politieke inmenging (zoals in Nederland het amendement van 2004). Een in formele wet voorgeschreven termijn, zoals de 18 weken in de Elektriciteitswet 1998, doorkruist die onafhankelijke bevoegdheid van de NRI en is daarom in strijd met het EU-recht.

Situatie in 2023 en 2024: ACM hanteert niet meer de 18 wekentermijn, civiele rechtspraak nog wel

Die Europese arresten gaven de ACM in november 2021 aanleiding om terug te komen op de boevengenoemde aan Liander opgelegde boete wegens overschrijding van die 18-wekentermijn in de Fastned-zaak. De ACM onderkende dat de wettelijke 18-wekentermijn strijdig was met Europees recht en dat zij geen boete kon opleggen die was gebaseerd op deze strijdige bepaling. Voor de toekomst gaf de ACM aan te zullen toetsen aan de overblijvende ‘redelijke termijn’, dus zonder nadere invulling daarvan. De ACM kondigde aan de term “redelijke termijn” via codewijziging nader in normen om te zullen zetten. Tot die tijd bleef zou de open norm blijven gelden.

Het eerste voorbeeld uit de nieuwe beschikkingspraktijk van de ACM is het geschilbesluit Gasterij van Balveren/Liander. Liander had 45 weken nodig om de aansluiting voor dit restaurant te verzwaren. De ACM overwoog dat door de EU-rechtspraak de wettelijke 18 weken buiten toepassing moest blijven. Voortaan zou per geval worden beoordeeld wat redelijk is. In dit geval achtte de ACM 45 weken niet onredelijk, gelet op de omstandigheden van het geval: fors toegenomen werkdruk, schaarste aan mensen en materiaal, en een ‘first-come-first-served’ aansluitbeleid zonder willekeur. Argumenten die voorheen sneuvelden onder de strikte toepassing van de wettelijke termijn.

Civiele rechters bleven in bodemprocedures echter de letter van de wet volgen. Twee uitspraken illustreren dit:

  • anoniem/Liander, waarin een varkensbedrijf 39 weken maanden moest wachten op een verzwaring van de aansluiting. De rechtbank erkende dat de wettelijke 18 weken in strijd was met Unierecht, maar zag zich gebonden die termijn (formele wetgeving) te respecteren. De overschrijding werd vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat Liander niet aansprakelijk was, aangezien zij rechtsgeldig een beroep kon doen op het exoneratiebeding in haar algemene voorwaarden.
  • ZT Netherlands/Enexis, waarin een oplevertijd van 25 weken ter discussie stond. De rechtbank overwoog dat richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk was en dat aan de Elektriciteitsrichtlijn geen directe werking toekomt. De wettelijke aansluittermijn bleef overeind en de overschrijding daarvan werd toerekenbaar geacht. Enexis was in beginsel dus aansprakelijk.

In kortgedingprocedures ontstond een wisselend beeld. In een vonnis van 29 juni 2022 met betrekking tot een restaurant in Noordwijk hield de voorzieningenrechter min of meer noodgedwongen nog vast aan de 18-wekentermijn omdat die voordien kennelijk als redelijk was geoordeeld maar gaandeweg is ook dat beeld veranderd. Omdat veel vertragingen in de aansluittermijn samenliepen met werkzaamheden om netten te verzwaren of aan te leggen, ontbrak in die gevallen een spoedeisend belang bij de oplevering van een aansluiting voor de oplevering van het net. Voorbeelden zijn anoniem/Liander, anoniem/Liander (Hof Den Haag), anoniem/Liander en Zonnepark Zevend/Liander. Aangezien voor de aanleg van het net geen termijnen zijn voorgeschreven, is de praktijk in dergelijke gevallen dat de aansluittermijn werd opgeschort voor de duur van de oplevering van het net. In latere rechtspraak (2025) in kort geding (Hallz/Liander) is daaraan toegevoegd dat die termijn pas in beeld komt nadat het aan te sluiten object geschikt is om aangesloten te worden.

Ommekeer in 2025: 18 weken van tafel in rechtspraak

In beide genoemde bodemprocedures werd hoger beroep ingesteld. Deze beroepen leidden in 2025 tot een ommekeer in de rechtspraak tot dan toe.

Een mijlpaal is het arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 april 2025 in de zaak Enexis/ZT Netherlands. Enexis voerde in hoger beroep onder meer aan dat toepassing van de 18-wekenregel haar het grondrecht op effectieve rechtsbescherming (art. 47 Handvest EU) ontnam, omdat ze tegen die wettelijke norm geen beroep had kunnen (immers geen bezwaar of beroepsmogelijkheid zoals bij een ACM-beslissing). Het hof volgde dat betoog en oordeelde dat de 18-wekentermijn buiten toepassing moest blijven in deze zaak.

Hiermee werd voor de rechter de weg vrijgemaakt om zelf te beoordelen of de gerealiseerde aansluittermijn van 25 weken redelijk was. Het hof vond van wel: de toenmalige omstandigheden (2020) met een gemiddelde nationale aansluitduur die al boven 18 weken lag, en het non-discriminatoir toewijzen van schaarse capaciteit via first-come-first-served waren belangrijke factoren. Het Hof kwam tot het oordeel dat Enexis haar aansluitplicht was nagekomen, zodat van een tekortkoming geen sprake was en de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen.

Dit arrest geldt als duidelijke breuk met de oude lijn van de zaak Nedcool volgens welke alle vertragende omstandigheden voor rekening van de netbeheerder komen in het licht van de absolute wettelijke termijn. Sindsdien staat ook in de civiele rechtspraak niet een vaste termijn centraal (uiteraard voor gevallen daterend van voor de datum van intrekking van die termijn), maar een beoordeling van redelijkheid in het licht van actuele omstandigheden en schaarsten.

In het onlangs – op 25 november 2025 - gewezen arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden in de zaak tussen het hierboven reeds genoemde varkensbedrijf en Liander wordt de uitleg van het Hof ’s-Hertogenbosch bevestigd. Het Hof onderschreef dat de wettelijke termijn buiten toepassing moest blijven wegens strijd met artikel 47 Handvest EU. Het hof sloot zich aan bij de lijn van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en overwoog dat uitsluitend de ACM als nationale regulerende instantie bevoegd is om aansluitvoorwaarden, waaronder termijnen, vast te stellen. Vervolgens toetste het hof of Liander de aansluiting binnen een redelijke termijn had gerealiseerd. Gelet op de feitelijke omstandigheden – waaronder de noodzaak tot netverzwaring en de door de ACM geconstateerde gemiddelde aansluittermijnen voor grote aansluitingen – achtte het hof de gerealiseerde termijn van 39 weken niet onredelijk. De vordering van het varkensbedrijf werd afgewezen.

Daarmee bevestigt dit arrest dat de beoordeling van de aansluittermijn is losgekomen van de oude gefixeerde wettelijke norm en – zolang geen nieuw regulatoir kader is vastgesteld – dient plaats te vinden aan de hand van een open redelijkheidstoets, met expliciete verwijzing naar het Unierecht en de actuele praktijk.

Ook in de rechtspraak in eerste aanleg leidde Enexis/ZT Netherland tot een meer genuanceerde benadering. In een vonnis van Rechtbank Gelderland van 15 oktober 2025 (WoonFriesland/Liander) werd voor het eerst in eerste aanleg expliciet geoordeeld dat de 18-wekentermijn niet langer toepasbaar is en dat in dat concrete geval een wachttijd van 66 weken voor 4+8 kleinverbruikaansluitingen (3x25A) niet onredelijk was. De rechtbank benadrukte het complexe krachtenveld van de energietransitie waarbinnen de netbeheerder moet opereren en concludeerde dat Liander niet tekortgeschoten was in haar aansluittaak. Waar in 2018 de risico’s van materiaal- en personeelstekorten nog stelselmatig en uitsluitend voor rekening van de netbeheerder werden geoordeeld (omdat zij werden geacht te zijn verdisconteerd in de wettelijke aansluittermijn), is dat niet langer het geval. Ook vertragingen als gevolg van vergunningstrajecten en bodemgesteldheid kwamen niet voor risico van de netbeheerder.

Nieuwe codebesluiten: verschillende termijnen voor klein- en grootverbruik

Ondertussen zat de ACM niet stil. De ACM heeft zich ingespannen om een regelgevend kader op te stellen voor de aansluittermijnen. Daarbij heeft zij een onderscheid gemaakt tussen grootverbruikers en kleinverbruikers.

Voor kleinverbruikers stelde de ACM al op 8 juni 2023 het Codebesluit aansluittermijnen elektriciteit kleine aansluitingen vast met termijnen van 12, 18 of 52 weken, afhankelijk van de aard van de aansluiting.

Deze aansluittermijnen voor kleinverbruikers waren echter te optimistisch en niet goed onderbouwd. Op 17 september 2024 vernietigde het CBb dit besluit. Het CBb oordeelde dat de ACM onvoldoende rekening had gehouden met de feitelijke onmogelijkheid om in een aanzienlijk aantal gevallen die termijnen te halen. Met name de golf aan aanvragen door verduurzaming, de krappe arbeidsmarkt en netcongestie maken dat 12 of 18 weken niet altijd realistisch is. Ook de 52-wekenregeling schoot tekort, omdat deze niet duidelijk omging met gevallen van ernstige congestie waarbij wel “een aansluiting” wordt gelegd die nog niet volledig bruikbaar is. Het CBb achtte het ACM-besluit onzorgvuldig voorbereid en heeft het vernietigd.

Een nieuw besluit voor kleinverbruikaansluitingen is nog in de maak. Momenteel (december 2025) geldt voor kleinverbruikaansluitingen dus wederom de “redelijke termijn” die afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Dit is door de Rechtbank Gelderland ingevuld in de bovengenoemde zaak \WoonFriesland/Liander.

Op 18 april 2024 heeft de ACM de Codebesluit aansluittermijnen grote aansluitingen vastgesteld. Deze trad op 1 januari 2025 in werking. Deze regeling (opgenomen in art. 8.13 van de Netcode Elektriciteit) introduceert een differentiatie in de voorgeschreven aansluittermijn naar complexiteit van de aansluiting (laag (26 weken), midden (52 weken), hoog (geen termijn))en houdt rekening met een dynamische wachttijd die afhankelijk is van de regionale mogelijkheden om aan de vraag naar aansluitingen te voldoen. De dynamische wachttijd bedraagt voor 2026 maximaal 38 weken. Voor een midden-complexe aansluiting kan de gereguleerde aansluittermijn dus oplopen tot 90 weken.

Energiewet

Per 1 januari 2026 treedt de nieuwe Energiewet in werking. Artikel 3.38 van de Energiewet regelt de aansluitplicht binnen een redelijke termijn, uiteraard zonder dat deze termijn door de formele wetgever is ingekleurd. De termijnen in de Netcode voor grootverbruikers blijven van kracht en voor kleinverbruikers is het dus nog wachten op een nieuw besluit van de ACM. In de tussentijd gelden daar dus alleen de omstandigheden van het geval.

Artikel 3.38 bevat in het derde lid een uitzondering op de aansluitplicht indien en voor zo lang de systeembeheerder (de nieuwe naam voor de netbeheerder) voor de verzochte aansluiting onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar heeft op zijn systeem (voorheen: net). De gedachte daarbij is dat een aansluiting pas ‘nut’ heeft indien voldoende transportcapaciteit beschikbaar is om die aansluiting te kunnen gebruiken en systeembeheerders niet langer gedwongen kunnen worden om aansluitingen te realiseren die niet kunnen worden gebruikt. Uiteraard dient de systeembeheerder het capaciteitstekort te motiveren en dient hij aan te geven welke maatregelen hij treft om die transportcapaciteit uit te breiden zodat het mogelijk wordt om een aanbod te doen tot de aanleg van de aansluiting.

Slot

De 18-wekentermijn is nu definitief van de baan. Voor de toekomst doordat deze niet terugkeert in de Energiewet en voor het verleden omdat deze onverbindend is verklaard door twee gerechtshoven.

Dat betekent niet dat iedere druk op de netbeheerders is verdwenen. Zij moeten nog steeds aantonen dat de termijn waarbinnen zij de aansluiting realiseren, ‘redelijk’ is. Het grote verschil is echter dat die vraag niet langer slechts wordt bepaald door het aantal weken maar ook door de omstandigheden van het geval zoals de complexiteit van de aansluiting, de drukte in de regio en andere omstandigheden die buiten de invloedsfeer van de net-/systeembeheerder vallen. Die omstandigheden zijn helaas niet altijd gunstig en kunnen leiden tot serieuze realisatietermijnen. Wij gaan ervan uit dat de ACM bij het vaststellen van een regelgevend kader voor de aansluittermijnen voor kleinverbruikers zich voldoende zal verdiepen in die omstandigheden, zodat een robuust en werkbaar kader komt te bestaan.

Onder de Energiewet komt daar bij dat de systeembeheerder niet kan worden gedwongen om een aansluiting te realiseren zolang geen transportcapaciteit beschikbaar is voor die aansluiting.

Roland de Vlam, Ahmed Mahmoud en Roel Duncker hebben Liander cq. Enexis bijgestaan in alle bovengenoemde procedures.