Op grond van de Nederlandse rechtspraak is voor materieel werkgeverschap vereist:
- dat de werknemer de werkzaamheden voor rekening en risico, en ten behoeve van de betreffende onderneming verricht, en
- dat de werknemer de werkzaamheden verricht onder gezag van de buitenlandse onderneming.
Om aan het eerste vereiste te voldoen, moeten de loonkosten volgens de rechtspraak feitelijk en geïndividualiseerd ten laste komen van de buitenlandse onderneming. Daarbij werd uitgegaan van het officiële Commentaar op het OESO Modelverdrag (‘Commentaar’).
Onlangs heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat inmiddels geen sprake meer hoeft te zijn van een geïndividualiseerde doorbelasting van de loonkosten. Het Commentaar is aangepast en eist volgens de Rechtbank geen geïndividualiseerde doorbelasting meer. Het is volgens de Rechtbank voldoende dat de loonkosten voor de werknemer – op basis van het ‘at arm’s length-beginsel’ – ten laste komen van de buitenlandse onderneming, bijvoorbeeld als in een overeengekomen service fee het loon van de werknemer is opgenomen.
We moeten afwachten of tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep wordt aangetekend.
Bedacht moet worden dat in diverse landen de eis van geïndividualiseerde doorbelasting nooit is gesteld. Als u personeel detacheert naar het buitenland, is het dan ook aan te raden steeds na te gaan of er lokale belastingplicht ontstaat voor het loon dat de werknemer verdient met werken in dat land.